Op de schrale zandgronden woonden, leefden en werkten de Brabanders, die ondanks hun povere bestaan opgeruimd, vrolijk en goedhartig bleven. Men ploeterde om te voorzien in het dagelijks onderhoud op de eigen boerderij of als dagloner in dienst bij de boer of elders. Werk besloeg een zeer groot deel van het leven, en begon onmiddellijk na de lagere school. Rijkdom zat in het kindertal en het godvruchtige en culturele leven, maar alles - behalve de hoeveelheid kinderen - mondjesmaat. Toch leefde de Brabander tevreden in zijn contact met de natuur en binnen de overzichtelijke gemeenschappen, waarin burenhulp de banden verstevigde.