Kris Blanken studeert economie in Amsterdam en lijkt in weinig te verschillen van zijn medestudenten. Maar 's nachts wordt hij geplaagd door steeds dezelfde angstdromen, waarin hij zijn eigen dreigende dood beleeft. Op aanraden van zijn huisgenote Dominique bezoekt Kris een renncarnatietherapeute. Zij voert hem terug naar het Alkmaar van 1655. Kris is niet langer Kris; hij is Oliver Moeriaans, de achttienjarige zoon van een apotheker met een veelbelovende toekomst als kunstschilder. Aan die droom komt wreed een einde als de artsen constateren dat hij melaats is en Oliver verbannen wordt uit de stad. In de leprozerie houdt hij het niet lang uit; hij vlucht weg en sluit zich aan bij Jeroom Couttenier, een kwakzalver die door het land trekt om zijn medicijnen te verkopen. Olivier voelt zich steeds meer op zijn gemak in dit nieuwe leven van reizen en rondtrekken. Maar dan breekt de pest uit en overal in het land vallen slachtoffers. Ook in Alkmaar, waar Oliviers familie woont.