In “Slagboom tussen dood en leven” vertelt Alphons Katan het relaas van zijn leven. Hij woonde als enig kind van een joods (niet-gelovig) echtpaar in de Tweede Wereldoorlog in Leeuwarden. Zijn gehandicapte vader was econoom, gaf privélessen en werkte als vertaler. Als zijn ouders in 1942 kort na elkaar worden gearresteerd, krijgt hij onderdak bij bejaarde joodse vrienden van het gezin. Met dit echtpaar komt hij terecht in kamp Westerbork, waar hij een half jaar verblijft. Wanneer een tante de Duitsers weet te overtuigen dat haar neefje half-joods zou zijn, wordt hij vrijgelaten. Hij overleeft de oorlog in Den Haag en Leiden. Zijn moeder wordt vermoord in Auschwitz, zijn vader in Gusen, een nevenkamp van Mauthausen. In dat kamp is zijn vader het slachtoffer van medische experimenten. Als Alphons in 1994 foto’s van zijn vader in kampkleding en een foto van diens skelet ontdekt, begint hij een zoektocht naar het skelet en eist hij een verbod op het gebruik van de foto’s.