Ik was net op tijd. Ze begonnen te lopen. De paarden eerst natuurlijk. Allemaal waren ze er. Zeshonderd brullende jongens en meisjes. Wij willen Aysel! Wij willen Aysel!Ik benijdde ze om hun zekerheid. Zij wisten wat ze wilden. Ze wilden Aysel. En ik? Diederik liep zoals gewoonlijk voorop. Hij en Ergun droegen een van de vele spandoeken. AYSEL MOET BLIJVEN! Stond erop. Toen ze de bocht omgingen, de kade af, tilde een van de politiepaarden zijn staart op. Ik hoopte dat de stront in Diederiks smoel zou vliegen. Ergun zou het met haar hoofddoekje moeten afvegen. De dichte drom vulde de hele straat. De tram stond stil. Uit de lange rij auto's klonk getoeter en gefoeter. Er ontbraken eigenlijk maar twee mensen. De ene was Aysel, dat was duidelijk. Die zat op een bed in een kale kamer, helemaal alleen. Er zat bloed op haar kleren en ze huilde. Maar dat wist ik toen nog niet. En de andere afwezige, de eeuwige sukkel, was ik. Ik zette de tv uit.