Acht studenten die zichzelf als 'ongodsdienstig' beschouwen, gaan met studentenpastor Wiel Smeets mee op kloosterweekend. Ze maken er voor het eerst van hun leven kennis met religieus leven. Zo voeren ze een gesprek met een monnik, lezen een tekst van Bernardus van Clairvaux, wonen de gebedsdiensten bij en krijgen een inleiding in mediteren. Ook voeren ze samen veel gesprekken over geloof, ongeloof en andere belangrijke thema's van hun leven. In 'Tegenstrijdig ongeloof' geeft Smeets een weergave van de gesprekken die hij vóór, tijdens en na het weekend met de studenten had. De jongeren doen veel ogenschijnlijk tegenstrijdige uitspraken. Smeets analyseert de houdingen van de jongeren ten opzichte van christelijk geloof en plaatst hun uitspraken in een kader van spirituele ontwikkeling. Hij blijkt in staat om tegenstrijdige elementen in hun beleving te duiden tegen een achtergrond van mystieke en psychologische theorieën. De complexiteit van de religieuze beginsituatie, die in de