Sam staarde naar de jammerende Denzil en vroeg zich verbijsterd af waar ze was. Een ijskoude wind blies langs haar blote armen en haar voeten tintelden pijnlijk. Ze voelde een duizeling opkomen, zo koud had ze het, en ze knipperde met haar ogen tegen het scherpe licht. Het duurde even voordat het tot haar doordrong dat de wittigheid waarin ze stond sneeuw was. Achter Denzil bevond zich een stenen huis. Een huis met houten luiken in plaats van ramen van glas. Aan de rand van het strodak hingen ijspegels. Je hebt me naar jouw wereld getoverd, zei Sam verbaasd lachend.