'Kijk, een boot,' roept Wim. Over de vaart komt een platte zwarte schuit. Op de schuit loopt een man. Hij heeft een lange stok telkens in het water. 'Hij duwt de schuit vooruit,' zegt Wim. 'Het is de oom van Adri,' zegt Martje. Ze klapt in haar handen, laat zich van de grashelling glijden en rent langs het water tot ze bij de zwarte schuit. Ze houdt van de oom van Adri. Ze is blij dat ze hem ziet. Wim ook. Met de oom van Adri kun je altijd wat beleven. En alles mag van hem. Adri, Wim en Martje mogen van de oom op boot passen. En is ook mee varen. Maar duwen is voor hen te zwaar en dus verzinnen ze iets anders.
