Wislawa Szymborska (1923, Kórnik) wordt samen met haar generatiegenoten Tadeusz Rózewicz en Zbigniew Herbert gerekend tot de drie best Poolse dichters na de Tweede Wereldoorlog. Veel lezers geven echter de voorkeur aan het werk van Szymborska, vooral omwille aan haar verbazende originaliteit en het gebruik van steeds nieuwe thema's en technieken. Szymborska, die in Krakau sociologie en Poolse letterkunde studeerde, debuteerde als dichteres in 1945. Haar poëzie wekt een bedrieglijke indruk van eenvoud en lichtvoetigheid, maar is zeer gesofisticeerd, complex en diepzinnig. Steeds gaat ze uit van een alledaagse waarneming, om vervolgens met grote ernst, maar nooit zonder een vleugje humor door te dringen tot de kern: het verschijnsel mens. De mens in de maatschappij, in de politiek, in de geschiedenis, in de natuur, in het universum, kortom het leven zelf vormt haar belangrijkste thema. Hoewel haar oeuvre herhaaldelijk werd bekroond (o.a. met de Goethe-prijs van de stad Frankfurt am