‘Ik heb verscheidene zeer domme mensen gesproken over je fragment in Podium, die zeiden: “Wat die Hermans voor een domme politieke nonsens verkondigt, etc.” Alweer zien we dus, hoe men in Nederland de schrijver verantwoordelijk stelt voor de gedachten en handelingen van zijn personages. (…) Het is de provinciale mentaliteit, volgens welke men de boef uit het stuk na de voorstelling opwacht om hem op zijn donder te slaan. Ik voorspel je grotere tegenwerking en meer wanbegrip, ook bij de critici die krachtens hun ontwikkeling beter moesten weten, dan je tevoren al hebt ondervonden, maar het zal je geen kwaad doen. Als je toch een vuilschrijver bent, hoef je je nergens meer iets van aan te trekken.’ - Gerard Reve aan Willem Frederik Hermans, 29 juni 1951 ‘Ik schrijf maar door, ook al weet ik beter dan ooit dat het allemaal voor niemendal is. Maar ik heb toch nog minstens vijftig jaar te leven en helaas geen aanleg om aan de drank te raken. Ik kan ook niet 24 uur per dag