Toen uitgeverij Papieren Tijger eind vorige eeuw besloot tot een uitgave van het volledige verzamelde werk van Alexandr Poesjkin in Nederlandse vertaling, door één enkele vertaler te verrichten, stelde die zich heimelijk - om niet te worden afgerekend op zijn hoogmoed - ten doel de titanentaak te voltooien vóór hij van zijn AOW kon gaan genieten. Dankzij onze politieke beleidsvoerders, die de beoogde leeftijd in hun visionaire wijsheid welwillend oprekten, werd de doelstelling op de valreep gehaald. Het is zover. In de afgelopen zeventien jaar (het eerste van de tien delen verscheen in 1999) is Poesjkin van een literair randverschijnsel iemand geworden die ook in de Lage Landen vaste voet aan de grond heeft gekregen, al lijkt de Hollandse zuinigheid hem vooralsnog de plaats te onthouden die hem toekomt: tussen Dante, Shakespeare, Cervantes en Goethe. Er worden theater- en voorleesavonden, lezingen en colloquia aan hem gewijd, zijn naam valt op onverwachte