OMSTREEKS HET JAAR 818 WORDT EEN kleine jongen door zijn ouders aan het klooster van Fulda [Hessen] geschonken. Temidden van andere kind-monniken groeit Godeschalk op, maar hij is niet gelukkig. Hij vecht om zich te bevrijden van de enge banden van het klooster en slaagt er zelfs in Fulda te ontvluchten. Dan ontdekt hij de geschriften van Augustinus, die een keerpunt in zijn leven betekenen. Hij reist naar Rome, predikt in Noord-Italië en onderneemt een missie-reis naar de Balkan. Ten slotte gaat hij terug naar Duitsland om een aanklacht wegens ketterij te weerleggen. De laatste twintig jaar van zijn leven brengt Godeschalk door in de strafcel van een klooster in Noord-Frankrijk, vanwaar hij zijn geschriften de wereld in zendt. Eén daarvan is een lied van tien strofen, waarin steeds dezelfde woorden terugkeren: 0, waarom vraagje me te zingen...?