De Weerribben, het natuurgebied in de kop van Overijssel waaraan deze bundel zijn naam ontleent, vormen hier niet meer of minder dan een - letterlijke - natuuringang naar een buitengewoon afwisselende wandeling in een kroondomein van de poëzie. Wie hier eenmaal begint rond te struinen treft er van alles aan. Gedichten over dieren en planten, over kraamkamers en sterfhuizen, over landjonkers en boeren, over het menselijk tekort en het verlangen naar God. En dat alles in naar vorm zeer afwisselende gedichten die nu eens lyrisch, dan weer barok een weerslag zijn van het volledige leven (van verstilde momenten tot schrille uitbarstingen van geweld).Binnen dit afgegrendelde gebied, dat begint en eindigt met een gedicht getiteld 'Weerribben', kan de natuur onbelemmerd haar gang gaan - zoals het hoort.