Het is 1987. Namo, de politiek actieve boekhandelaar, treft voorbereidingen om zijn huwelijk te redden na een ruzie met zijn vrouw die naar haar moeder is vertrokken. Nazdar is thuis aan het repeteren voor haar trouwfeest dat de volgende dag in haar geboortedorp zal plaatsvinden. Friba, de zwangere Koerdische Peshmerga uit Iran, is met haar man Kamaran onderweg naar het ziekenhuis in de stad. De drie weten niets van elkaars bestaan, maar het lot zal hen samenbrengen. De dood zal hen binden. En dan is er nog het meisje Yaad. Wie is zij en wat weet ze van haar eigen geschiedenis? Sarwar Joanroy volgt de lotgevallen van deze mensen vanaf het moment dat ze uit hun dagelijkse leven weggerukt worden en in de woestijn belanden. Hij beschrijft de ontsnapping van Namo en zijn vlucht door de bergen via Iran naar Nederland waar hij tenslotte in Groningen terechtkomt. De roman is een reis door de zwarte bladzijden in de geschiedenis van Irak, vóór de inval door de Verenigde Staten. Yaad, een