In de achttiende eeuw beleeft de wijsbegeerte in Engeland een grote bloei. Het is John Locke (1632-1704) die daar, met Hume en Berkeley, verantwoordelijk voor is. Met zijn uitgangspunt, dat aan het eigenlijke filosoferen een onderzoek naar het vermogen van het verstand en naar de middelen en mogelijkheden van het denken zelf vooraf dient te gaan, plaatst Locke zich aan de wieg van de kennistheoretische traditie in de moderne wijsbegeerte. Zijn werk is een onderzoek naar de aard, grondslagen en geldigheid van de menselijke kennis. Bij de empirist Locke staat de ervaring daarbij voorop. Of the Conduct of the Understanding, een in 1706 postuum uitgegeven tekst bevat zijn voornaamste gedachten in helder en toegankelijk proza.