John Updikes twintigste roman speelt zich, net als zijn eerste, af op één dag. Een dag waarop veel wordt gepraat, en de regen met bakken uit de hemel valt. Hope Chafetz is een bejaarde schilderes, ze is negenenzeventig. Ze is drie keer getrouwd geweest en heeft Ouderkirk, McCoy en Holloway geheten. Eer is een interviewster uit New York gekomen, Kathryn, die vraag na vraag op haar af vuurt. Zo ontvouwt zich het verhaal van een bewogen leven, dat tevens het roemrijkeverhaal is van de opkomst van de Amerikaanse kunst na WO II. Terwijl hun relatie zich allengs verdiept, nemen interviewer en geïnterviewde de rollen aan van moeder en dochter, therapeute en patiënt, jager en prooi. Het decor is Vermont, een dag in de vroege lente van 2001. Updike schreef een meeslepende, verfijnd geconstrueerde roman die op uiterst persoonlijke wijze het verhaal vertelt van een Amerika dat zijn eigen kracht ontdekt.