Huug en zijn broer Tjeerd, twee schipperszonen, vinden tijdens een roeitochtje een zwaar toegetakelde, bewusteloze jongen van hun leeftijd in het riet. Ze nemen Niek – zoals de jongen blijkt te heten – mee naar het schip waar hij liefdevol wordt verzorgd. Het is oorlog (1944) en Nieks vader is in Duitsland overleden. Niek is op de vlucht voor zijn hardhandige stiefvader. Johanna, Nieks zus vindt thuis het afscheidsbriefje, pakt een fiets en gaat naar Niek op zoek. Ze loopt de havens van Rotterdam en Dordrecht af en wordt door een vriendelijk chauffeur naar Breda gebracht, waar haar tante Jo woont. Ook in Breda vindt ze Niek niet. Op de fiets teruggaan kan niet meer, en het adres van haar tante heeft ze niet. Laat op de middag vindt ze in een verlaten huis een uitgehongerde joodse jongen van haar leeftijd. Johanna blijft die nacht ook in het verlaten huis slapen, maar gaat de volgende dag op zoek naar het adres van tante Jo. Zou haar tante kunnen helpen om Niek te vinden,
