Na het overlijden van zijn vrouw verhuist dierenarts Rebert van Buyten in 1965 naar Angelen, een dorpje aan de Rijn. Hij oefent daar geen praktijk meer uit, maar wanneer hij voor de ogen van een groep kinderen een aangereden hond helpt, zien zij in hem toch een dierenarts en komen ze dagelijks met hun meestal kerngezonde dier aan zijn deur. Zo steekt de dierenliefde op als een wind, en verspreidt die zich over heel het dorp. Rebert van Buyten wordt een grootheid en daarmee stoot hij onbedoeld de andere beroemdheid in het dorp van zijn voetstuk: Jan de Loper, een oudere man met een dwangmatige neiging tot grappen maken.Het kan niet anders of de twee mannen, die aan weerszijden van het dorp wonen en beiden de kunst verstaan van het spreken met zoete mond, komen in contact met elkaar. Maar bij Rebert neemt de afkeer toe tot welhaast een obsessie, zeker naarmate Laura Banda, de vrouw tussen hen in, het steeds vaker over de grappenmaker heeft. De beklemmende rivaliteit vindt zijn climax in