De jaren vijftig in Europa werden onder andere gekenmerkt door de motorisering van de massa. Iedere jonge Europeaan droomde in de toenemende welvaart van een eigen middel van vervoer. Als gevolg van de smalle beurs van een deel van het publiek, maar aanvankelijk ook door het gebrek aan grondstoffen ontstond een bijzonder verschijnsel op de weg: de dwergauto. Tussen het geweld van de Amerikaanse slee en de alomtegenwoordige Kever beleefden deze kleine voertuigen een korte bloeiperiode. Zij vormden de brug tussen de scooter en de echte auto. De bezitters werden doorgaans meewarig bekeken of vierkant uitgelachen. Toch was er een trouwe schare aanhangers en als gevolg van een merkwaardig mengsel van nostalgie en cultstatus staan de dwergauto's weer volop in de belangstelling. Dit boek vertelt het verhaal van de Messerschmitt, de Goggomobil, de Isetta, de Heinkel en de tientallen kleinere merken die de markt probeerden te bestormen. In het sobere Nederland had de dwergauto een eigen